Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990

 

Artikel 16
1
De maatregelen die op grond van de artikelen 14 en 15 kunnen worden opgelegd, zijn:
a
waarschuwing;
b
berisping;
c
geldboete van de derde categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
d
geldboete van de vierde categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan het vierde gedeelte van het maximumbedrag van de geldboete dat op grond van onderdeel c, kan worden opgelegd;
e
gehele of gedeeltelijke schorsing voor ten hoogste een jaar van een dierenarts, para-veterinair, dierverloskundige of kastreur in de hem bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde;
f
gehele of gedeeltelijke ontzegging aan een dierenarts, para-veterinair, dierverloskundige of kastreur van de hem bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde.
2
De in het eerste lid, onder c en d, vermelde maatregelen kunnen gelijktijdig worden opgelegd met een van de maatregelen, genoemd onder e en f.
3
Bij oplegging van de maatregelen, vermeld in het eerste lid, onder a tot en met e, kan tevens worden bevolen dat de beslissing in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan in de beslissing aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen ter bekendmaking zal worden aangeboden, al dan niet met weglating van de namen of de woonplaatsen van de daarin genoemde personen, alsmede van andere gegevens welke omtrent die personen aanwijzingen bevatten.
4
Een beslissing waarbij de maatregel, vermeld in het eerste lid, onder f, is opgelegd, wordt steeds bekendgemaakt op de in het derde lid omschreven wijze.
5
De geldboete komt ten bate van de Staat. In de beslissing kunnen twee of meer termijnen worden vastgesteld waarin zij moet worden voldaan. Degene aan wie een boete is opgelegd, wordt door een door Onze Minister aan te wijzen ambtenaar bij gedagtekende brief uitgenodigd de verschuldigde geldboete binnen de gestelde termijn dan wel met inachtneming van de gestelde termijnen te betalen, onder kennisgeving dat de schuldenaar anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen.
6
Indien de schuldenaar niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ambtenaar hem schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
7
Indien de schuldenaar na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de verschuldigde geldboete en de aanmaningskosten geschieden bij een door de ambtenaar uit te vaardigen dwangbevel.
8
De betekening en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel geschieden door de zorg van de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990, en door de belastingdeurwaarder, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van die wet met toepassing van de artikelen 13 en 14 van die wet.
9
Zolang de ontvanger met de zorg voor de invordering is belast, kan hij een vordering doen op grond van artikel 19 van de Invorderingswet 1990 alsmede verrekenen op grond van artikel 24 van die wet.
10
De ontvanger kan zolang hij met de zorg voor de invordering is belast onder door hem te stellen voorwaarden aan een schuldenaar voor een bepaalde tijd schriftelijk uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel wordt de dwanginvordering geschorst. Het uitstel kan tussentijds schriftelijk worden beƫindigd.
11
Met betrekking tot het verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is artikel 17 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in dat artikel voor "de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd" telkens moet worden gelezen: de met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel belaste ontvanger.
12
De kosten van aanmaning en van verdere vervolging worden berekend op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Stb. 1969, 83). De
artikelen 6 en 7 van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •